Excerpt uit: De Communistische Belofte
Een amusant voorbeeld van Marx’ selectieve werkwijze was zijn citeren – of mis-citeren – van een fragment uit de begrotingsrede van 16 april 1863 van Brits Minister van Financiën William Ewart Gladstone. Hierop volgde een controverse die aansleepte tot vele jaren na de dood van Marx en waarbij zowel Engels als dochter Eleanor hem postuum ter verdediging kwamen. Om klaarheid in deze zaak te brengen is een zekere nauwkeurigheid vereist, aangezien er hier beslist een fraaie dialectiek aan de gang is.
Eerst een woordje over W.E. Gladstone. Hij was een liberaal politicus die van mening was dat de overheid roekeloos en kwistig omging met het geld van de belastingbetaler. Hij verlaagde de inkomstenbelasting maar liefst drie keer tijdens zijn politieke loopbaan, en voerde talloze andere belastingverlagingen door teneinde het geld “vrucht te laten schieten in de portemonnee van het volk.” Velen zullen dit applaudisseren, enkelen kunnen er vragen bij hebben – Marx ging nog een stapje verder.
In zijn toespraak sprak Gladstone over een grote toename van de nationale rijkdom, waargenomen door een grotere opbrengst van de inkomstenbelasting. Marx citeerde Gladstone in Das Kapital als volgt, waarbij hij het dagblad The Morning Star als bron vermeldde:
“Deze bedwelmende toename van rijkdom en macht is geheel en al tot de eigendomsklassen beperkt.”
Gladstone leek te bevestigen wat Marx beweerde: dat de door het kapitalisme gecreëerde rijkdom enkel de rijken ten goede komt. Toch voegde Gladstone eraan toe:
“[Dit] moet indirect ten goede komen aan de arbeidersbevolking, omdat het de algemene consumptiegoederen goedkoper maakt. Terwijl de rijken rijker zijn geworden, zijn de armen minder arm geworden. Hoe dan ook, of de extremen van armoede minder zijn, durf ik niet te zeggen.”
Marx haalde de conclusie van Gladstone door de mangel:
“Wat een flauwe anticlimax! Als de arbeidersklasse ‘arm’ is gebleven, slechts ‘minder arm’ in de mate waarin ze voor de rijke klasse ‘een bedwelmende toename van rijkdom en macht’ voortbrengt, dan is ze relatief gezien even arm gebleven. Wanneer de grootste armoede niet kleiner is geworden, dan is deze groter geworden, omdat de grootste rijkdom is toegenomen.”
Negen jaar later publiceerde het Duitse tijdschrift Concordia een anonieme brief die Marx ervan beschuldigde Gladstone’s speech opzettelijk te hebben vervalst (Concordia nummer nr. 10 van 7 maart 1872). Het citaat dat de toename van rijkdom en macht geheel beperkt is tot de eigendomsklassen, zou verzonnen zijn. “Deze zin staat helemaal niet in de rede van Gladstone, hij zei juist het tegendeel,” stelde de brief, die daarbij Gladstone citeerde uit Hansard, de officiële parlementaire notulen.
“Ik moet zeggen dat ik deze buitengewone en bijna bedwelmende groei met enige pijn en grote bezorgdheid zou bekijken, als ik ervan overtuigd zou zijn dat deze beperkt was tot de klasse van personen die kan worden omschreven als in gemakkelijke omstandigheden.”
Gladstone had dus niet gezegd dat de toename van rijkdom volledig beperkt was tot de eigendomsklassen – hij had alleen gezegd dat hij zich ongelukkig zou voelen indien dat wél zo zou zijn!
Marx beantwoordde de brief in Volksstaat, een ander blad, met de verontschuldiging dat hij het originele krantenknipsel uit The Morning Star niet had kunnen terugvinden, maar hij citeerde Gladstone uit een andere bron: The Times van 17 april 1863.
“Ik moet zeggen dat ik bijna met angst en pijn zou kijken naar deze bedwelmende toename van rijkdom en macht, als het mijn overtuiging was dat deze beperkt bleef tot klassen die in gemakkelijke omstandigheden verkeren. Dit houdt totaal geen rekening met de toestand van de arbeidende bevolking. De toename die ik heb beschreven, en die gebaseerd is, naar ik meen, op nauwkeurige aangiften, is een toename volledig beperkt tot de eigendomsklassen.”
Marx had het citaat wel verkort, maar de essentie ervan helemaal niet verdraaid, noch had hij Gladstone woorden in de mond gelegd. Maar hoe kon het dan dat de laatste zin (waarin staat dat de toename van rijkdom “volledig beperkt is tot de eigendomsklassen”) weggelaten was uit Hansard? Het gebeurde regelmatig dat toespraken werden herzien voordat ze werden gepubliceerd, maar dit was wel een erg opmerkelijke wijziging aangezien het de betekenis van de boodschap helemaal op zijn kop zette. Marx verdacht Gladstone ervan zijn eigen speechen te vervalsen vóór hun publicatie.
Boos beschuldigde de anonieme schrijver Marx in een tweede brief van “brutale leugenachtigheid.” Marx zond zijn repliek opnieuw naar Volksstaat, ditmaal vergezeld van uittreksels uit The Morning Star en The Morning Advertiser die de verslaggeving van The Times bevestigden. Historici sloegen er nog meer kranten op na, zoals The Daily Telegraph, The Daily News, en The Standard, en wat bleek: ze citeerden Gladstone allemaal in zeer vergelijkbare bewoordingen – hij had de betwiste zin dus ongetwijfeld uitgesproken.
Jaren later reageerde Eleanor Marx toen de controverse heropflakkerde:
“Marx heeft niets achtergehouden dat de moeite waard is om te vermelden, noch heeft hij ‘leugenachtig’ iets toegevoegd. Maar hij heeft een opmerkelijke zin uit één van de toespraken van de heer Gladstone uit de vergetelheid gehaald, een zin die op één of andere manier uit Hansard was geglipt.”
Was de kous hiermee af? Niet helemaal. Er was namelijk een “verborgen” reden waarom de toename van rijkdom beperkt was tot de eigendomsklassen. Deze reden kwam niet duidelijk tot zijn recht in de kranten (in wat Gladstone wellicht feitelijk had gezegd), maar werd in Hansard wel expliciet aangegeven (cursieve tekst):
“De cijfers die ik heb aangehaald houden weinig of geen rekening met de toestand van degenen die geen inkomstenbelasting betalen; of, met andere woorden, voldoende nauwkeurig voor algemene waarheid, ze nemen geen kennis van het eigendom van de arbeidende bevolking, noch van de stijging van haar inkomen.”
Inderdaad, de inkomstenbelasting in het Victoriaanse Engeland was alleen van toepassing op de hogere inkomens! De drempel voor de belastingplicht was in 1842 op £150 vastgelegd, in 1853 verlaagd tot £100, en was sindsdien onveranderd gebleven. Bedenk dan dat het gemiddelde inkomen van een arbeider in die tijd amper £60 per jaar bedroeg. Wanneer de arbeidersklasse is vrijgesteld van het betalen van inkomstenbelasting, kan het natuurlijk niet anders dan dat elke stijging van de belastingopbrengst beperkt blijft tot de “eigendomsklassen.”
Marx zou zeker zoveel over de inkomstenbelasting moeten hebben geweten. Het is absurd te veronderstellen dat hij niet op de hoogte zou zijn geweest van zelfs de meest elementaire fiscale wetten van zijn tijd. En toch rept hij er met geen woord over.* Heeft hij Gladstone dan opzettelijk verkeerd geïnterpreteerd in Das Kapital? En in zijn brieven aan Volksstaat?
In feite vertelde Gladstone het tegenovergestelde van wat Marx hem wilde laten zeggen. Uit Hansard:
“Het is een diepe en onschatbare troost te bedenken dat, terwijl de rijken rijker zijn geworden, de armen minder arm zijn geworden. Ik beweer niet te kunnen bepalen of het brede interval tussen de uitersten van rijkdom en armoede breder of minder breed is dan in vroegere tijden. Maar als we kijken naar de gemiddelde toestand van de Britse arbeider, of die nu boer, mijnwerker, arbeider of ambachtsman is, dan weten we door gevarieerd en onbetwistbaar bewijs dat gedurende de laatste twintig jaar zijn bestaansmiddelen zodanig zijn uitgebreid dat we welhaast kunnen zeggen dat er in de geschiedenis van geen enkel land en geen enkel tijdperk een voorbeeld van te vinden is.”
Aan de hand van voorbeelden van alleen de ergste en meest weerzinwekkende arbeidsomstandigheden schilderde Marx het kapitalisme op overtuigende wijze af als een onverbeterlijk systeem en de bourgeoisie – de heersende klasse – als zijn onverbeterlijke opzichter. Maar vrijwel alle gegevens waarop hij zich baseerde om zijn zaak te bepleiten, hoe selectief hij ze ook aanwendde, waren allemaal verzameld door de heersende klassen zelf – door magistraten, inspecteurs, commissies geïnstrueerd om misstanden te onderzoeken teneinde ze te corrigeren. Als het systeem werkelijk zo onverbeterlijk was als Marx beweerde, dan zou het geen proces van zelfonderzoek op gang hebben gebracht, en zou hij geen toegang hebben gehad tot de data die hij nodig had om Das Kapital te kunnen schrijven.
De situatie van de arbeidersklasse was langzaam aan het verbeteren om de eenvoudige reden dat goede lieden in alle lagen van de maatschappij, inclusief beleidsvoerders, de problematiek hadden opgemerkt: de besten van hen werkten samen om de situatie ten goede te veranderen. De technologie was daar, het kapitalisme was een feit, maar het mocht niet langer de arbeiders ongebreideld uitbuiten zoals voorheen. De spanningen tussen arbeiders en werkgevers werden na verloop van tijd minder acuut. Dit systeem, dit kapitalistische monster dat op een dodelijke ramkoers lag, werd geleidelijk in de maatschappij geïntegreerd op een manier die beide in staat stelde te overleven, te gedijen, te floreren. Maar elke stap in de richting van een evenwicht stond lijnrecht tegenover Marx’ voorspelling van een grote revolutie.
Als Marx had erkend dat een gebalanceerde co-existentie tussen bourgeoisie en arbeidersklasse een haalbare realiteit was, zou dat neerkomen op een forfait van zijn eigen theorieën. Marx’ bestaan zou instorten indien hij dat had gedaan, aangezien dit niet louter een kwestie van wetenschap of opinie betrof – het ging hem om zijn reden van bestaan, de passie waaraan hij zijn hele leven had gewijd. Zijn toewijding was groot genoeg om zijn gezin in armoede te laten belanden, armoede die mogelijk bijdroeg tot de dood van één of meer van zijn eigen kinderen... Hoe kon hij toegeven dat hij fout zat? Een dergelijke admissie zou niet alleen zijn intellectuele reputatie vergruizen, het zou neerkomen op een volledige annulatie van zijn persoon, wie hij was, waar hij voor stond, en waar hij voor leefde; het zou zijn vele opofferingen ten nadele van zijn gezin ongerechtvaardigd maken.
Naar hedendaagse maatstaven kan men het oeuvre van Marx onmogelijk wetenschappelijk noemen. De empirische methode werd halfweg vorige eeuw reeds geperfectioneerd. Sindsdien maakt men een duidelijk onderscheid tussen wetenschap en filosofie, terwijl die grens in de tijd van Marx vaag of nagenoeg onbestaande was: alles viel onder dezelfde noemer. In het Duits heette het gewoon “Wissenschaft” – het ambacht van de kennis – een term waarvan de betekenis sindsdien vernauwd is tot hoe we hem vandaag begrijpen: de wetenschap.
Behalve het dubieuze gebruik van cijfers en citaten, is de toon van Das Kapital ook niet die van een onderzoeksrapport dat droge conclusies trekt uit harde statistieken. Zoals Isaiah Berlin het zei:
“... hoewel het ontworpen is om beroep te doen op het intellect, is zijn taal die van een heraut en een profeet, die spreekt niet zozeer in naam van de mens als wel van de universele wet zelf."
Het is opmerkelijk dat een man die geloofde dat religie het “opium van het volk” was en zichzelf zag als een wetenschappelijk onderzoeker, een eigen visionaire kosmologie verzon en er blind genoeg in geloofde om er feiten, objectiviteit, en intellectuele eerlijkheid voor op te offeren.
Bestel “De Communistische Belofte”
bij Polemos of bij uw boekhandel
* De controverse over het citaat van Gladstone is meermaals uitvoerig gedocumenteerd door Marxisten in allerhande naslagwerken, maar ook zij lijken steevast in het ongewisse te verkeren over het toenmalige bestaan van een belastingsdrempel – de factor die de betekenis van de discussie helemaal op zijn kop zet.